Elisabeth* (33) was van kleins af aan depressief en vond het moeilijk om te praten over wat haar dwars zat. Haar behandelaren gaven haar allerlei diagnoses, maar vergaten te kijken naar wat ze nodig had om zich open te stellen.
“In mijn jeugd kreeg mijn broer veel aandacht. Er waren heftige ruzies, omdat hij niet goed in zijn vel zat. Ik hield rekening met hem, en was stil en onopvallend. Toen ik slecht begon te eten werd mijn omgeving ongerust. De hulpverlening wilde weten wat er met me aan de hand was, maar ik was niet gewend om me zo open te stellen. Als ik ze vertelde dat het slecht ging, dan vroegen ze steeds verder. Ze legden op die manier veel druk op me en ik sloeg dicht. Uiteindelijk was ik het zat. Ik zei maar dat het oké ging en hield ze daarmee op afstand. Zo merkte niemand dat ik eigenlijk heel ongelukkig was.
“Ze hoorden niet mij praten, maar een persoonlijkheidsstoornis.”
Houvast
Op mijn negentiende werd ik voor de eerste keer opgenomen. Ook toen voelde ik me niet veilig genoeg om mijn gedachtes te delen. Nadat ze mij de diagnose persoonlijkheidsstoornis gaven was het altijd alsof mijn hulpverleners de stoornis hoorden praten, en niet mij. Zo dachten ze dat ik een overdosis medicatie had genomen. Ik kon ze er niet van overtuigen dat ik dit niet had gedaan. Ze gaven me ook geen handvatten om verder te komen, omdat ze vonden dat ik afhankelijk was en teveel aandacht opeiste. Zo kreeg ik het gevoel dat ik een slecht mens was. De eigen verantwoordelijkheid stimuleren is een gangbare behandeling voor mensen met een persoonlijkheidsstoornis. Maar ik had handvatten nodig. Om toch een houvast te hebben ontwikkelde ik een dwangstoornis, waarbij ik dagelijks uren bezig was om te controleren of er geen brand kon ontstaan.
Hulpverleners vonden het lastig om met mijn stilzwijgen om te gaan. Toch ging het soms de goede kant op, omdat sommigen de tijd namen om mijn vertrouwen te winnen. Jammer genoeg zag ik telkens iemand anders en kregen we nooit de kans om iets op te bouwen. Met mijn laatste behandelaar klikte het helemaal niet. Hij belde met zijn zoon tijdens onze sessies, of viel in slaap. Zo voelde ik me niet op mijn gemak bij hem. Hij vond dat ik niet meewerkte en stuurde me door naar een instelling voor uitbehandelde, chronisch psychiatrisch patiënten.
Eindelijk werd ik gezien
Diep van binnen wist ik dat ik daar niet thuis hoorde; ik kon vooruit komen, als ik maar wist hóe. Toch was mijn behandelaar er in die instelling ook van overtuigd dat dit er voor mij niet in zat. Na anderhalf jaar werd het tijd voor een andere behandelaar, die mij plotseling vertelde dat ik niet uitbehandeld was. Eindelijk werd ik na dertien jaar serieus genomen. Ze stuurde mij door naar een kliniek voor mijn dwangstoornis en na twee weken vermoedden mijn hulpverleners dat ik autisme zou kunnen hebben. Om dit te bevestigen moest ik een aantal testen doen en gesprekken voeren met deskundigen. En inderdaad, na een aantal maanden gaven ze mij de officiële diagnose autisme. Vanaf dat moment kwam ik wel vooruit. Niet alleen omdat ze mijn autisme erkenden, maar ook omdat ze keken naar wat ik nodig had. Eindelijk werd ik gezien.
“Mijn verleden draag ik altijd met me mee”
Daarna volgde ik een EMDR-behandeling (Eye Movement Desensitization and Reprocessing, een vorm van traumatherapie, red), om de trauma’s die ik opliep van de hulpverlening te verwerken. Een onder-deel van die behandeling was dat ik mijn oude dossiers las. Daar stonden een hoop verkeerde conclusies in en dat bevestigde voor mij dat de hulpverlening niet naar me luisterde. Ze beschadigden mij daardoor. Ik heb nog weinig vertrouwen in hulpverlening en ik ben bijvoorbeeld bang dat mijn thuisbegeleiding me in de steek laat. Dat was niet nodig geweest als ik meteen goede hulp had gekregen. Dan had ik nog de tijd om mijn leven op te bouwen. Ik ben nu 33 en heb niet alleen trauma’s om te verwerken maar ook last van geheugenverlies door ECT (elektroconvulsietherapie, red). Een opleiding zit er daarom misschien niet meer in voor mij. Mijn verleden draag ik altijd met me mee. Als het niet mijn herinneringen zijn, dan is het wel mijn geheugen. Dat ik al die jaren nooit meer terugkrijg doet pijn en ik ben er nog niet klaar voor om dat los te laten.
Alle kanten op
Toch ben ik ver gekomen, als ik mezelf vergelijk met vier jaar geleden. De GGZ heeft helemaal afgedaan voor mij. Het gaat beter met me sinds ik daar niet meer kom. Gelukkig heb ik een goede psycholoog gevonden. Hij vertrouwt me en legt aan me uit waarom mijn gedrag voortkomt uit autisme. Eindelijk leer ik daardoor mezelf te accepteren zoals ik ben. Er kunnen weken overheen gaan dat ik niet meer aan de dood denk, wat altijd mijn enige toekomstvisie was. Dat klinkt niet leuk, maar het was wel duidelijk. Nu kan ik mijn leven eindelijk opbouwen, maar ik weet nog niet goed hoe ik dat vorm ga geven. Ineens kan ik alle kanten op en dat is een vrijheid waar ik aan moet wennen.”
* Vanwege privacyredenen zijn namen en details aangepast.