Begrijpen deed hij er niets van. Toen Peter* (59) ging studeren, kwam er zoveel op hem af dat hij letterlijk en figuurlijk de weg kwijtraakte. Logisch dat hij daar angstig van werd. Wat was er in hemelsnaam aan de hand?
“Het begon op mijn negentiende, toen ik ging studeren. Van de ene op de andere dag kon ik ’s nachts niet meer slapen. Er waren nachten dat ik van één uur tot zes uur ’s ochtends de slagen van de kerkklok telde en om negen uur weer college had. Je kunt wel nagaan dat ik gewoon uitgeput raakte. Ik was niet meer in staat de krant te lezen, had concentratieproblemen. Ik wist bij God niet wat me overkwam.
Als ik door het verkeer fietste moest ik afstappen, omdat ik bang was dat ik mezelf voor een auto zou gooien. Ik heb ook op het balkon gestaan. Het is een diffuse herinnering. Hoelang ik daar heb gestaan, of ik wilde springen? Drie hoog. Ik had het wel kunnen overleven… Jarenlang ben ik bang geweest dat het weer terug zou komen.
Een bevriende huisarts van mijn ouders veronderstelde dat het aan een te zware studie was te wijten. Misschien was er ook een relatie met gebeurtenissen uit mijn jeugd, ik weet het niet. Ik heb nooit helemaal kunnen traceren waarom dit me gebeurde.
Op m’n plek
Uiteindelijk heb ik nog vier jaar gestudeerd, waarvan ik tweeënhalf jaar heb gehaald. Daarna kwam ik in de bijstand. Het was begin jaren tachtig en de werkeloosheid was hoog. Ik ben vrijwilligerswerk gaan doen bij een opvanghuis voor weggelopen jongeren. Toen kreeg ik een beter gevoel van wat mijn richting was. Met jongeren omgaan, dat had ik gewoon in de vingers. Na die mislukte studie kon ik opeens best veel dingen aan. Ik werkte soms wel veertig uur in de week. En dan had ik ook nog een heel intensief sociaal leven: filmclubs, voetballen, noem maar op.
Een halfjaar nadat ik bij het opvanghuis ging werken werd ik aangeklaagd door ouders van een minderjarige jongen die ik zonder hun toestemming had ondergebracht. Er kwam een rechtszaak. Zijn ouders hadden op de een of andere manier mijn nummer achterhaald en belden me anoniem op de raarste tijden. Ik ging er behoorlijk onder gebukt en belandde in de ziektewet. Ik heb me toen helemaal op het hoger beroep gestort, en dat heeft geholpen. Ik ben vrijgesproken. Dat was een van de mooiste dagen van mijn leven. Ik voelde zoveel kracht.
Toch weer mis
Maar de spanningen van die tijd werkten door. Niet lang daarna kreeg ik mijn eerste psychose. Ik kreeg hallucinaties. Dan lag ik in bed en voelde dat er een heel grote gestalte – groter dan überhaupt door mijn deuropening kon- mijn woonkamer zou binnenkomen. Fantasie en werkelijkheid liepen behoorlijk door elkaar. Later kreeg ik ook een religieuze psychose. Ik had echt het gevoel dat ik in de Bijbel leefde. Ik dacht dat God in mij kwam, maar dat waren dus ‘gewoon stemmen’. Ik voerde daar hele gesprekken mee.
“Ik vroeg zelfs toestemming aan God om naar de wc te gaan.”
Nou ja, helemaal de kluts kwijt. Angstaanjagend. Ik was in die periode heel eenzaam. Weinig contacten, geen activiteiten. Voor vrienden was ik moeilijk bereikbaar, de stekker van mijn telefoon had ik uit het stopcontact getrokken. Soms was het enige contact dat ik had met de sigarenboer. Alleen met hem maakte ik een praatje als ik de krant haalde.
Afhankelijk van therapeut
Toen ik voor het eerst psychotisch werd ben ik in therapie gegaan. Vijf jaar lang bij dezelfde therapeut. In het begin was hij nog niet eens afgestudeerd, maar ik had hem echt op een voetstuk geplaatst. Mijn hele ziel en zaligheid legde ik bij hem neer. Achteraf heb ik wel geleerd dat ik veel meer met mijn vrienden had moeten delen en niet alleen met die therapeut.
Vrienden hebben later weleens gezegd dat ze zo hun twijfels hadden bij zijn capaciteit. Dat ze misschien ook wel psychotisch waren geworden als iemand zo in hun verleden zou hebben gespit. Mijn therapeut heeft mijn ervaringen nooit als psychose benoemd. Het waren gewoon ervaringen die ik opdeed. Dat was ook een beetje de manier van denken in die tijd van de antipsychiatrie. Er werd minder met etiketjes gestrooid.
Toch ben ik destijds zonder medicatie uit mijn psychoses gekomen. Dat vind ik een geweldige prestatie. Op een gegeven moment heb ik mijn telefoon weer aangesloten en ben ik weer dingen gaan oppakken: schilderen, voetballen. Ik kwam uit mijn isolement.
Maar aan het eind van die vijf jaar raakte ik toch weer hartstikke psychotisch. Ik heb toen heel veel stemmen gehoord. Na God had ik nu de duivel in me. En als klap op de vuurpijl hoorde ik ook nog eens de stem van mijn therapeut. Dat was heel bedreigend. Ik heb hem toen gebeld dat ik niet meer kwam. Hij had daar grote moeite mee, maar verwees me wel door naar een psychiater.
Eindelijk veilig
Wat volgde was mijn eerste opname. Dat was ook de eerste keer dat ik antipsychotica kreeg. Ik kan het me nog goed herinneren. Ik dacht: “Wauw, wauw, wat een mooi spul is dit!” Mijn stemmen verdwenen langzaam. Vier, vijf maanden ben ik opgenomen geweest. Dat was allesbehalve leuk, maar toch voelde het ook als een veilige wereld. Toen ik weer naar huis moest vond ik dat gigantisch moeilijk: te confronterend, te bedreigend. Ik had het gevoel dat ik er helemaal niet aan toe was.
Pas na de opname kwam de depressie, die bijna twee jaar duurde. Ik weet niet wat moeilijker was, de psychose of de depressie… Ik was in die tijd in dagbehandeling. Op een gegeven moment zei de psychiater daar tegen me: “Je hebt een keuze. Of je gaat nu dingen ondernemen, óf je gaat hier tot de harde kern behoren.” Ik koos voor het eerste.
Ik ging opnieuw vrijwilligerswerk doen. Dit keer bij een opvanghuis voor mensen uit de psychiatrie. Ook pakte ik het voetballen weer op. In het voetbalteam zaten allemaal mensen met goede banen, doctorandussen en doctors. Na afloop, bij het bier drinken, -staken ze elkaar de loef af wie de meeste kennis had. Ik voelde me veel meer thuis bij de mensen uit dat opvanghuis. Die mensen daar hadden niks te verbergen, die waren gewoon zichzelf.
Tijdens mijn een na laatste psychose werd ik weer opgenomen. Ik kwam op een beruchte afdeling, tussen het uitschot van de psychiatrie. Ze boden me daar niet dezelfde veiligheid als bij die eerdere opname. Na drie weken moest ik naar huis, maar dat kon ik gewoon niet. Dus wat heb ik gedaan? Op mijn negenendertigste? Mijn ouders gebeld, of ik daar terecht kon. Dat was heel pijnlijk.
Kwetsbaar maar zelfstandig
Daarna kwam ik in een beschermde woonvorm terecht. Inmiddels woon ik alweer tien jaar zelfstandig. Mijn psychiater zie ik alleen nog maar voor medicatie. Er zijn weleens periodes dat ik me kwetsbaar voel, maar ik doe het niet slecht. Ik heb weer dingen opgepakt, ben weer actief als vrijwilliger.
Nog even terug naar dat angstige moment op dat balkon. Tijdens therapie heb ik ooit een oefening gedaan, een geleide fantasie. Daarin ging ik in gedachten terug naar dat balkon op drie hoog om alsnog te ‘springen’. En weet je wat er gebeurde? Ik viel niet. Nee, ik vloog naar de zon.”
* Omwille van privacy zijn namen en herkenbare details aangepast.