In veel opzichten leidt Ida* (50) een heel normaal leven. Ze is succesvol, actief en heeft veel vrienden. Maar als ze bang is, raakt ze het contact met de werkelijkheid kwijt en zorgt ze voor overlast. Haar dissociatieve identiteitsstoornis vormt de genadeloze erfenis van een traumatische jeugd. Ondanks de vele dichte deuren en negatieve ervaringen met de hulpverlening geeft ze de moed niet op.
“Enerzijds ben ik een van de ‘verwarde personen’ waarmee de Nederlandse samenleving zich geen raad weet. Anderzijds ben ik heel goed in mijn vak en word ik gevraagd om in het buitenland lezingen te geven.
Het is voorgekomen dat ik de nacht in het cellencomplex van de politie doorbracht en dat ik de volgende dag in Parijs op een podium stond om een prijs voor mijn werk in ontvangst te nemen. Het is ook voorgekomen dat ik na een zakenreis door Amerika zo uitgeput was dat ik in het vliegtuig uit het contact raakte. En uit het vliegtuig werd gezet tijdens een ongeplande tussenstop.
In verwarde toestand is mijn zelfbesef totaal zoek. Ik kan dan ook heel lang niet praten. En dat begrijpen mensen niet. Hulpverleners willen altijd met woorden communiceren, dat staat vaak in de weg. Wat dan helpt is dat mensen vriendelijk zijn, bij me kunnen blijven, mijn hand vasthouden of zoiets. Gewoon een beetje menselijk contact. Ik heb een soort welkom nodig om terug te keren naar de realiteit. Maar vaker maak ik mee dat mensen niks met me te maken willen hebben en grenzen trekken.
Te complex voor de GGZ
Ik leef grotendeels gezond, alleen heb ik wel een complexe aandoening die inmiddels een dissociatieve identiteitsstoornis (DIS) heet. En het is moeilijk om iemand te vinden die dat ook durft te behandelen. Dat was eigenlijk vanaf het begin van mijn psychiatrische carrière al een probleem.
Aan de ene kant is er de Officier van Justitie die schrijft: deze vrouw is een verward persoon die zorgt voor te veel incidenten. En aan de andere kant zeggen de GGZ- instellingen: “Nee, dit is te ingewikkeld, dat gaan wij niet doen.” Er vallen gewoon heel veel mensen zoals ik tussen wal en schip. De behandelruimte wordt steeds nauwer, je moet aan een steeds kleiner profiel voldoen om überhaupt in therapie te kunnen.
Griezelige diagnose
Borderline was de hoofddiagnose waarmee ik eerst naar de GGZ werd gestuurd. Het was best wel schrikken om die diagnose te krijgen. Ook omdat ik toen dacht: nou, daar kom ik nooit meer vanaf. Borderline is een griezelige diagnose, vind ik. Als je die lijst afgaat van kenmerken, dan sta je gewoon tegenover een monster. Dus ik schrok er heel erg van dat ik dat blijkbaar ben.
Ik merkte ook dat ik in de hulpverlening werd gediscrimineerd met de diagnose borderline. Dan ben je opeens iemand die manipuleert en die aandacht zoekt met zelfbeschadiging. Dus die diagnose maakte het eigenlijk niet beter doordat hulpverleners het contact met iemand met borderline ingewikkeld vinden.
Behandeling vereist moed
Bij de crisisdienst wisten ze niet aan wie ze mij moesten koppelen. Pas na anderhalf jaar stond er iemand op die zei: “Ik doe dat wel. Het wordt een risicobehandeling, maar dat moeten we accepteren.” En ik zag hem, en ik wist: die man is goed, die heeft verstand van zaken. Hij durfde het contact met mij aan. Hij wist dat je gewoon een beetje moedig moet zijn, en dat het dan wel goed zou komen. Ik bedoel, ik ben niet genezen, maar ik ging wel vooruit.
“Ik zag hem, en ik wist: die man is goed, die heeft verstand van zaken.”
Jarenlang lopen
Uiteindelijk gingen we buiten rondjes lopen. Dat hebben we drie jaar lang gedaan. En dat was heel goed voor mij, want dat lichamelijke, dat hielp me gewoon om erbij te blijven. Ik had een jaar nodig om überhaupt iets te zeggen. Ik vond het heel bijzonder om via hem te ervaren dat ik niet alleen maar een monster ben. En ik durf nu na te denken over mezelf. Hij heeft me daar echt voor gemotiveerd. Met zijn steun en solidariteit liet hij me alsmaar zien dat hij niet wegging.
Uitbehandeld
Toen mijn behandelaar met pensioen ging zou ik worden overgedragen. Maar ze wisten niet waar ze me moesten plaatsen. Na een lang gevecht om behandeling te krijgen heeft de GGZ-instelling me uiteindelijk als ‘uitbehandeld’ bestempeld. Ik vind dat echt schandalig. Het recht op behandeling is een mensenrecht. Dankzij mijn netwerk en doorzettingsvermogen is het me gelukt een vrijgevestigd psychotherapeut te vinden die de moed heeft om samen met mij aan de slag te gaan. Maar er zijn veel ‘uitbehandelde’ mensen die niet de mogelijkheden hebben om hiervoor te vechten.
Een plek om te schuilen
Crisiszorg blijft een probleem. Er is geen opvang meer buiten kantoortijden. Als ik merk dat ik in verwarring raak zou ik graag zelf iets doen om dat te stoppen. Die autonomie is heel belangrijk. Het fijnste is altijd als je zélf kunt zeggen: “ik heb nu hulp nodig”. Vroeger had ik een ‘bed op recept’ in het ziekenhuis. Dan wist ik dat ik ’s avonds kon schuilen, in veiligheid. Ik hoefde alleen maar te bellen om te zeggen dat ik kwam slapen. Maar ze vonden dat ik er teveel gebruik van maakte. En nu is de regeling helemaal geschrapt, door bezuinigingen.
Ik probeer nu maar een zo saai mogelijk leven te leiden. En ik blijf optimistisch. Ik wil gewoon leven.”
* Omwille van privacy zijn namen en herkenbare details aangepast.