Naomi (18) had een eetstoornis en was daar jarenlang voor in behandeling. Deze sloeg niet aan. Daarom besloten haar hulpverleners om over te gaan tot dwangvoeding. Dat hield haar in leven, maar ze vergaten dat ze ook nabijheid en geduld nodig had om te herstellen.
“Op mijn twaalfde werd ik voor de eerste keer opgenomen. De overgang was groot. Thuis at bijna niets, maar in de kliniek gaf mijn behandelaar me meteen een eetlijst die ik moest volgen. Die hield vervolgens strak vast aan het protocol, waardoor we altijd in een strijd terecht kwamen over een boterham meer of minder. Dat was ontzettend zwaar, want ik was al in gevecht met iemand; mezelf. De druk werd te hoog. Hoe meer ik moest, hoe minder ik wilde, en zo werd mijn eetstoornis steeds sterker.
Regelmatig kwam mijn gezondheid in gevaar. Dan moest ik acuut eten, maar mijn angst was inmiddels zo hevig geworden dat dit me niet meer lukte. Mijn hulpverleners besloten dan om mij dwangvoeding te geven, waar ik me hevig tegen verzette. Het maakte niet uit hoe hard ik gilde, het gebeurde. Als het klaar was werd ik losgelaten. Dan schaamde ik me voor mijn verzet, maar ik voelde me ook angstig, boos en in paniek. Mijn sociotherapeuten waren er voor me op zo’n moment, om ademhalingsoefeningen te doen, een spelletje te spelen of even naar buiten te gaan. De paniek zakte dan, maar dat loste het echte probleem niet op. Ik had meer nodig dan alleen voeding.
“Hoe meer ik moest hoe minder ik wilde.”
Achterliggende oorzaak
Het was heel traumatisch om de controle te verliezen. Dat wilde ik nooit meer, dus daarna besloot ik altijd om maar weer te eten. Dan voelde ik me een tijdje beter, maar ik viel altijd weer terug. Ik had nachtmerries van alle keren dat ik dwangvoeding kreeg. Al die emoties moest ik weer verwerken, en zo kwam ik in een vicieuze cirkel terecht.
Die situatie duurde vijf jaar en het werd er niet beter op. Daarom besloten mijn hulpverleners, familie en ikzelf te stoppen met dwangvoeding. Alle verantwoording lag nu bij mij. Meteen mocht ik naar huis, en eenmaal daar aangekomen ging ik snel achteruit. Tot het moment dat ik ging sterven en ik ineens ik de angst voelde om dood te gaan. Gaat het nu stoppen, vroeg ik me af, terwijl ik nog zoveel heb om voor te leven? Er ging een knop om in mijn hoofd en ik besloot om hulp te vragen.
Daarna werd ik weer opgenomen, maar deze keer had ik de regie. Natuurlijk sprak ik met mijn hulpverleners over eten, maar dat stond op de tweede plek. Het ging niet meer over hoeveel calorieën ik binnen kreeg en daar hoefde ik niet meer over te strijden met mijn hulpverleners. Dat gaf de rust in mijn hoofd die ik nodig had om te werken aan de oorzaak van mijn eetstoornis.
Vaak denken mensen dat dit voortkomt uit een schoonheidsideaal. Maar daar gaat het niet om. Ergens voel ik altijd de angst dat ik niet goed genoeg ben om het normale leven aan te kunnen. Over die angst heb ik geen controle, maar wel over wat ik eet. Als ik niet eet, voel ik ook mijn angst niet. Dat is waar het over gaat, en daar werkten we aan.
Boos ben ik niet op de hulpverlening, ze hebben altijd het beste me voor gehad en me ook ontzettend gesteund en geholpen. Toch denk ik dat er in mijn behandeling veel is misgegaan. Ik heb teveel tijd in klinieken doorgebracht en teveel onnodige strijd gehad over eten en gewicht. Terwijl er zo veel meer speelde. Soms kan je niet anders dan dwangvoeding geven, om iemand in leven te houden. Maar te vaak werd het te snel en te lang ingezet.
“Niemand gaat mij meer redden,
en misschien heeft dat idee mij juist gered.”
Plek in de maatschappij
Tot voor kort zag ik geen toekomst meer, want ik draaide niet meer mee met de maatschappij. Mijn leven bestond vooral uit mijn eetstoornis en opnames. Nu is er ruimte gekomen om weer na te denken over andere dingen; school, uitgaan met vriendinnen en sporten. Ik wil mijn leven niet meer doorbrengen in klinieken.
Mijn grootste wens is om onafhankelijk te zijn, maar voordat ik verder kan, zal ik eerst moeten accepteren wat er is gebeurd. Ik heb nog een lange weg te gaan. Het is nog een strijd die ik moet voeren, maar ik hoop dat ik die langzaam achter me kan laten en me kan richten op de toekomst. Dan wil ik graag andere mensen helpen die ook met zichzelf worstelen. Vanuit mijn eigen ervaring, want als patiënt kom je zoveel onbegrip tegen. Ik weet precies hoe dat is.
Nu, een jaar later, kan ik zeggen dat het heel goed met mij gaat. Ik heb de stap genomen helemaal te stoppen met de hulpverlening. Ik woon op mezelf en heb een nieuwe start gemaakt. Ik heb ontzettend veel aan de steun van mijn vrienden en familie, en langzaam laat ik mijn eetstoornis steeds meer los. Niemand gaat mij meer redden, en misschien heeft dat idee mij juist gered.’’
* Vanwege privacyredenen zijn namen en details aangepast.