Zo’n vijfentwintig jaar geleden belandde Moniek* (46) in een psychose. Dat er sprake was van een bipolaire stoornis zou later pas blijken. Het heeft haar leven destijds flink ontregeld, maar ze heeft de draad weer opgepakt en wil graag meer bekendheid, meer openheid en minder stigmatisering omtrent psychische aandoeningen. Om die reden deelt ze haar verhaal.
‘’Tot mijn 25e heb ik een leven gehad zoals ieder ander. Ik heb met enthousiasme de Pabo gevolgd en ben daarna op een basisschool gaan werken. Op een gegeven moment merkte zowel ikzelf als mijn omgeving dat ik veel dingen tegelijk kon oppakken. Zo kon ik ineens heel goed skeeleren en blonk ik uit in mijn werk op school. Ik kreeg veel complimenten en de directeur van de school vroeg of ik een internationale studie wilde gaan doen. Mijn ouders hadden uiteindelijk als eerste door dat het toch niet helemaal goed met me ging. Achteraf bleek dit mijn eerste manie te zijn.
Opname
Op verzoek van mijn partner en mijn ouders ben ik met hen naar de huisarts gegaan. Een opname op de PAAZ bleek op dat moment nodig. Omdat ik in eerste instantie achter de opname stond werd ik vrijwillig opgenomen. Tijdens de opname zelf veranderde dit echter in een gedwongen opname. Ik wilde geen medicatie, kreeg een medisch juridische maatregel en belandde in de separeer. Van de eerste twee tot drie weken opname weet ik zelf helemaal niets meer. Ik weet nog dat ik wakker werd en mijn moeder mij vertelde waar ik de afgelopen drie weken was verbleven. Ik was in shock. Omdat ik niets wist van de voorgaande weken, heb ik me aan iedereen binnen de afdeling voorgesteld. Hier bleek dat ze mij allemaal al kenden op niet zo’n positieve manier. Voor mijn gevoel stond ik op het ene moment les te geven, en was op het andere moment ineens op de PAAZ. Mijn leven viel op dat moment in duigen.
Rust nemen
Tijdens de eerste weken van de opname moest ik heel rustig aandoen. Ik mocht ook niet te veel therapie, dus kreeg ik behandeling met mate. Na een aantal weken kwam er een depressie over de manie heen. De opname heeft uiteindelijk drie maanden geduurd. Na deze drie maanden mocht ik weer naar huis, wat ik erg spannend vond en niet goed durfde. Ik dacht dat ik geen werk en geen vrienden meer had. Gelukkig klopte dit in werkelijkheid niet, maar in mijn hoofd voelde dat wel zo.
“Na drie medicatiewisselingen verscheen er ineens
weer licht aan de horizon.”
Na mijn opname kreeg ik deeltijdtherapie, zodat ik kon leren omgaan met wat me was overkomen. Er zijn verschillende soorten medicatie uitgeprobeerd. Na drie wisselingen merkte ik dat er ineens weer licht aan de horizon verscheen. De medicatie, maar ook danstherapie en creatieve therapie hebben me erg geholpen.
Terug aan het werk
Nadat ik hersteld was wilde ik beginnen met re-integreren als leerkracht. Ik voelde me hier echter niet helemaal welkom. Dit is daarentegen nooit uitgesproken tegenover mij. Aan de ene kant begrijp ik het. Ik kan me voorstellen dat mijn school zich afvroeg of het wel verstandig was om in mijn situatie weer te gaan werken met moeilijk opvoedbare kinderen. Aan de andere kant vind ik het jammer dat dit nooit zo met mij besproken is, want nu ontstond er een onduidelijke situatie die voor mij niet helpend was. Op eigen initiatief ben ik gaan zoeken naar een andere re-integratieplek. Hier werd ik gelukkig heel warm en hartelijk ontvangen.
Stigmatisering
Ongeveer zeven jaar later ben ik nogmaals ziek geworden. Dit keer herkende zowel ik als mijn omgeving het beter, waardoor we sneller in konden grijpen. Toch was het net zo heftig als de eerste manische episode. Toen ik na mijn herstel weer aan de slag ging op mijn werk, stuitte ik op stigmatisering. Zelf zag ik mijn aandoening als een gewone ziekte, maar daar bleek mijn omgeving anders over te denken. Mijn ziekte was uitgelekt binnen het dorp waar ik werkte. Er zijn toen een aantal ouders van kinderen in mijn klas naar de directeur gestapt om aan te geven dat ze mij liever niet meer als leerkracht voor hun kind zien, omdat ze mij te gevaarlijk vonden. Ik vond dat heel vervelend en was erg verdrietig. Gelukkig waren zowel mijn collega’s als de directeur van de school heel steunend. We hebben een ouderavond georganiseerd en één van de ouders die tevens psycholoog is, heeft uitleg gegeven over een bipolaire stoornis. Daarnaast heb ik heb ze zelf geprobeerd uit te leggen dat deze aandoening iedereen kan overkomen, ook de kinderen van deze ouders en dat ik dit niemand toewens. Die avond gaf wel rust, maar echt begrip heb ik van de ouders niet gekregen. Ik heb nog wel gewerkt op deze school, maar na een aantal jaar een nieuwe werkplek gezocht waar dit ‘smetje’ niet aanwezig was.
Meer openheid
Inmiddels is er gelukkig meer openheid in de maatschappij. Vooral vanaf de coronapandemie merk ik dat er meer stil wordt gestaan bij mentale gezondheid. Door er meer open over te zijn proberen mijn partner en ik mensen in onze omgeving te helpen. Veel mensen ervaren een grote drempel om naar een psycholoog of psychiater te stappen. Wij praten met hen en proberen door middel van meer openheid te motiveren om professionele hulp te zoeken. Daarnaast helpt openheid over mijn eigen problematiek mij als vorm van signalering. Ik merk dat mensen over het algemeen snel complimenten geven. Wanneer er iets gebeurt wat minder positief is, wordt dit meestal minder snel tegen de persoon zelf gezegd. Ik heb mijn omgeving, zoals collega’s, buren en kennissenkring, gevraagd om het juist wél aan te geven wanneer ik bijzonder gedrag vertoon. Wanneer ik bijvoorbeeld drie keer in één week een dergelijke opmerking krijg, is dit voor mij een signaal en gaat er een belletje rinkelen. Het helpt hierbij om er zelf open over te zijn en er af en toe een grapje over te maken. Dit maakt het voor mijn omgeving makkelijker om erover te spreken.
Sterker in mijn schoenen
Het is niet zo dat ik zomaar overal mijn verhaal deel. In sommige situaties houd ik het liever voor mezelf, maar mocht het ergens uitlekken, dan vind ik dat minder erg dan bijvoorbeeld vijftien jaar geleden. Ik weet nu dat ik een prima leven kan hebben met een bipolaire stoornis en ik sta veel sterker in mijn schoenen dan een aantal jaren geleden.
Ik kijk positief naar de toekomst. Ik ben met veel leuke dingen bezig. Zo grijp ik bijvoorbeeld alles aan om ervoor te zorgen dat er minder stigma is. Daarnaast doen we veel leuke dingen met het gezin, gaan we op vakantie en ik blijf lekker werken voor de klas. Tegelijkertijd is de toekomst ook spannend. Ik heb niet zozeer angst om ooit weer ziek te worden, maar het is wel waarschijnlijk dat dit ooit zal gebeuren. Desondanks kijk ik positief naar de toekomst.
“Mentale ziektes en lichamelijke aandoeningen
verschillen maar weinig van elkaar.”
Mijn boodschap
Het meest belangrijke wat ik wil delen is dat ik hoop men in gaat zien dat mentale ziektes en lichamelijke aandoeningen maar weinig van elkaar verschillen. Het lijkt mij een mooie samenleving wanneer we met zijn allen open kunnen en mogen zijn over onze mentale gesteldheid. Dat je op je werk kunt zeggen ‘vandaag ben ik even naar de psychiater’, net zoals je kunt zeggen ‘vandaag ben ik even naar de dokter’.’’
* Vanwege privacyredenen zijn namen en details aangepast.