Bas*(61) weet van zichzelf dat hij een slim, warm, sociaal en gevoelig mens is. Toch had hij het gevoel dat zijn leven soms stroef verliep en bepaalde keuzes hem minder makkelijk afgingen dan hij zou willen. Hij zocht hulp binnen de GGZ, maar voelde zich door zijn behandelaar vooral tegengewerkt en na een aantal jaar brak hij definitief met hem. Toen hij later verbanden begon te leggen tussen zijn leven en zijn jeugd – met name de relatie met zijn moeder – vielen de puzzelstukken in elkaar. Zijn eigen intuïtieve weten is echter nooit binnen de GGZ herkend en dat heeft hij als onnodig schadelijk ervaren.
“Op mijn negende scheidden mijn ouders en bleven mijn broer en ik bij mijn moeder achter. Ik was een sociaal en gevoelig kind, op school ging het goed en ik had genoeg te doen buitenshuis. Uit die tijd heb ik een foto bewaard, waarop ik met een heldere, ontspannen blik in de camera kijk. De situatie bij ons thuis was echter allesbehalve ontspannen. Mijn moeder en ik hadden knetterende ruzies en achteraf heb ik me vaak afgevraagd hoe het mogelijk is dat een volwassene op die manier met haar kind omgaat. Ik voelde me gemanipuleerd en bekritiseerd.
Boos om haar kritiek
Een paar jaar na de scheiding verhuisden we, zodat mijn moeder dichter bij haar werk woonde en daardoor was ze ineens veel meer thuis. Dat was een lastige periode. Haar eindeloze kritiek op mijn gedrag maakte me boos en zij begreep niet dat mijn boosheid enkel een reactie op haar was. Die wisselwerking is al vroeg begonnen, want mijn moeder verweet me dat ik aan de borst al afwerend was. Ze gaf me het gevoel dat ik haar afwees en dat ik in haar ogen geen goed kind was. Op mijn twaalfde stuurde ze me naar een kinderpsychiater, zonder duidelijke reden te noemen. Toch was ik moedig genoeg om me de schuld niet in de schoenen te laten schuiven en ik zei dat ik alleen naar een volgend gesprek wilde als zij meeging. Dat gebeurde niet, dus ik ging ook niet meer naar die psychiater.
Ineens was mijn verzet gebroken
Na een zomervakantie met zijn drieën deed mijn moeder iets wat grote impact op me had. Ze dreigde me in een kindertehuis te plaatsen als ik mijn mond niet zou houden en opstandig en kwaad zou blijven. Waarom weet ik niet, maar ineens was mijn verzet gebroken en ik raakte in mezelf gekeerd. De woede bleef ik voelen, maar ik uitte het niet. Ik kreeg last van hoofdpijn en droeg een verdriet met me mee. Omdat ik niet meer kon zeggen wat ik leuk vond of goed kon, leefde ik als het ware een geheim intern leven, terwijl ik aan de buitenkant acceptabel moest zijn. Ik had een vriendinnetje, maar omdat mijn moeder me het gevoel gaf dat ze niet goed genoeg was, maakte ik het uit. Ik wilde economie studeren, maar mijn moeder was psychologe en door haar kreeg ik het idee dat er maar één vak interessant was: psychologie. Ik wist gewoon niet meer wat ik zelf wilde.
Herbeleving van thuis
Ik probeerde verschillende studies en belandde uiteindelijk als leraar voor de klas. Daarmee dacht ik een nieuwe veilige basis voor mezelf te leggen met structuur en een sociale omgeving. Het werk ging me prima af, tot ik me op een dag afvroeg: wat doe ik hier? Toen veranderde er veel. Ik brak met mijn moeder en ik heb haar sindsdien niet meer gezien. Ook startte ik een zesjarige gesprekstherapie. Bovendien stopte ik met mijn baan als leraar en ging ik economie studeren. Na mijn studie kreeg ik een eigen zaak en later werkte ik bij een bedrijf van een collega. Omdat dat niet helemaal boterde, ging ik weer in therapie. Dit keer kwam ik echter terecht bij een psychoanalyticus en dat leverde me niks op. Ik zei weinig, wendde me van hem af en kreeg steeds ergere diagnoses waar ik me niet in herkende. Gaandeweg raakte ik in zijn klauwen. Achteraf denk ik dat de onverdraaglijke momenten met de psychoanalyticus herbelevingen van mijn thuissituatie waren. Maar dat heeft hij nooit herkend.
“Ik ben een KOPP-kind”
Slachtoffer van haar onvermogen
De puzzelstukken vielen op zijn plaats toen ik een slimme, aardige vrouw leerde kennen. Tijdens een langer gesprek bedacht ik dat zij de wereld niet gevoelsmatig maar alleen taalkundig begreep en legde ik een verband met mijn moeder. Ik besefte dat ik me slachtoffer voelde van de situatie thuis. Ik had me door mijn moeder getolereerd gevoeld, maar niet erkend in mijn verlangen tot normaal menselijk contact. Dat gevoel had ik ook bij mijn broer, hoewel ze beiden zeer welbespraakt zijn. Ze creëerden een beeld van de werkelijkheid dat niet strookte met mijn wereldbeeld. Al die tijd had ik de oorzaak van bepaalde gebeurtenissen in mezelf gezocht, terwijl het antwoord in mijn jeugd ligt: ik ben een KOPP-kind. Een vertrouwenspersoon wees me daarop. Ik heb me nooit kunnen hechten, één van de meest fundamentele trauma’s die een mens kan hebben. Ik voelde geen ruimte voor wie ik ben en wat ik wil, waardoor ik de wereld afwachtend tegemoet ben getreden.
Belazerd door behandelaren
In de psychoanalyse is dat allemaal nooit naar boven gekomen, terwijl ik heel veel jaren met de GGZ te maken heb gehad. Dat heeft me machteloos gemaakt en ik voel me behoorlijk belazerd door de behandelaren. Psychoanalytici pretenderen dat ze deskundig zijn, maar hebben geen notie van (persoonlijkheids)problematiek. Mijn behandeling is een voortzetting en herhaling van mijn jeugd geweest waar ik me eerder -om te kunnen leven- uit los had gemaakt. Ik ervaar mijn geschiedenis in de GGZ als een groter probleem en zwaardere belasting dan mijn eigen jeugd. Gelukkig ben ik weerbaar genoeg om terug te knokken. Ik heb klachten ingediend bij het tuchtcollege -de psychiater is inmiddels berispt!- en dat geeft me een zekere mate van rust. Ook heb ik voor het eerst contact met een lotgenotenplatform. Hulpverleners zouden moeten beseffen hoeveel schade een behandeling kan aanrichten als de problematiek niet wordt herkend en je niet wordt gehoord. Met mijn verhaal hoop ik daar aandacht voor te vragen.”
* Vanwege privacyredenen zijn namen en details aangepast.